De brief aan de Gemeente te Efeze – over waarheid en liefde
Gie Vleugels en Jef De Vriese
De zeven brieven aan de gemeenten te Asia
Dit is het eerste van zeven artikels, gewijd aan de zeven brieven aan plaatselijke gemeenten, die we terugvinden in hoofdstukken twee en drie van het boek Openbaring van Johannes. Elk artikel is gebaseerd op een prediking over het gedeelte.
Hoewel in deze prediking uiteraard uitgegaan is van een degelijke studie van de tekst, moet hier niet naar een wetenschappelijke exegetische behandeling van de tekst gezocht worden. Lang niet alle keuzes bij de interpretatie van de tekst zijn van argumenten voorzien. De nadruk ligt op het doorgeven en actualiseren van de boodschap van de tekst.
Meestal is gekozen voor een vrij korte, puntsgewijze weergave, eerder dan voor proza en mooie volzinnen. Op deze wijze kan wie dat wil van deze materialen gebruik maken bij de prediking door het geheel op eigen wijze te verwoorden.
Elke studie eindigt met gespreksvragen die ideeën geven voor bespreking in Bijbelstudiegroepen.
De tekst van het boek Openbaring is een eigen vertaling door Gie Vleugels.
Over de stad Efeze
Efeze was de belangrijkste stad van Azië, een vitaal commercieel knooppunt. Drie handelsroutes liepen langs deze stad met meer dan 250.000 inwoners. Te Efeze, dat van Rome recht op een grote mate van zelfbestuur had gekregen, werden belangrijke rechtzaken gevoerd. De stad herbergde een stadium, een markt en een theater. Alhoewel politiek belangrijk, was de stad vooral een godsdienstig centrum van de keizercultus. De belangrijkste tempel was die van Artemis (of Diana), de godin van de prostituees. Zodoende was de stad een centrum van onzedelijkheid. Afgoderij en onzedelijkheid waren mede steunpilaren van de economie (zie Hand. 19-23 e.v.).
In deze stad was de gemeente ontstaan door het werk van Aquila en Priscila, ca. 52 na Christus (Hand. 18:18-22). Paulus had hen daar op weg van Korinthe naar Antiochië achtergelaten. Op zijn volgende doortocht verbleef Paulus er twee jaar (Hand. 19:8,10), en later werkte ook Timotheüs daar (1 Tim. 1:3). Volgens de traditie was het de woonplaats van Johannes.
Opdracht tot schrijven – voorstelling van de spreker
Openbaring 2:1
“Schrijf aan de engel van de gemeente in Efeze: Dit zegt Degene die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt, die wandelt te midden van de zeven gouden kandelaars.”
“Schrijf aan de engel van de gemeente in Efeze”.
Schrijven aan de engel van de gemeente is schrijven aan degene die de brief zal voorlezen. De gemeente leest de brief niet, maar hoort hem voorlezen (let op ‘horen’ in vers 2:7 enz.). De ‘engel’ is de boodschapper die de brief voorleest. Het Griekse woord voor engel (angelos) kan ook ‘boodschapper’ betekenen. Als het om een ‘echte’ engel ging, hoe zou de brief dan ter bestemming komen?
Wie aan de gemeente een boodschap bezorgt, moet wel beseffen waar die vandaan komt. Wanneer Jezus zegt: “Schrijf”, is dat niet anders dan “Zo spreekt de Here”. Deze brief, is een spreken van Gods Geest (vers 7) en is dus evenals de hele Schrift door de Heilige Geest uitgeademd (vgl. 2 Tim. 3:16). De boodschapper spreekt van Godswege (vgl. 2 Petr. 1:21), op gezag van de Zender. Dit betekent dat de boodschap ernstig genomen moet worden, maar ook dat de boodschapper niet gelijk welke boodschap kan doorgeven of op eigen gezag of inzicht kan handelen. Wie tot de gemeente spreekt moet zijn woorden wel geworteld hebben in het spreken van God zelf, dat op de eerste plaats tot ons komt door wat God heeft laten opschrijven. Hoeveel predikers tegenwoordig overspoelen de gemeenten met emotionele verhalen of aangrijpende getuigenissen? Staat in het geestelijk leven en in de prediking in de gemeente het geschreven Woord van God centraal? Is de prediking een gedegen uitleg van het Woord van God, gepaard met het aanreiken van gefundeerde toepassingen voor het leven van de christen? Of wordt het geestelijk leven vooral ‘opgebouwd’ met ervaringen?
“Dit zegt Degene die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt”.
Zie 1:16a en 1:20. De zeven sterren zijn de zeven ‘engelen’ van de gemeenten. Jezus stelt zich tegenover de gemeente te Efeze voor als degene die deze boodschappers in zijn hand houdt. Efeze was min of meer het theologisch hoofdkwartier van de provincie Asia. Paulus had van daaruit de omgeving met het evangelie bereikt (zie Handelingen 19:10,26). Johannes hield er later verblijf, om van daaruit de gemeenten te wapenen tegen dwaalleer. De gemeente zag zich hierdoor verantwoordelijk om toe te zien op de zuiverheid van de leer in de omliggende gemeenten. Jezus herinnert hen eraan dat Hij (alleen) het is die zeggenschap heeft over de boodschap(pers) in de gemeenten. Hij alleen is initiatiefnemer en instandhouder van de gemeente die onder Zijn bevoegdheid en controle valt.
“die wandelt te midden van de zeven gouden kandelaars”.
Jezus inspecteert als het ware de gemeenten. Deze rechterfunctie komt niet aan de gemeente te Efeze toe, noch aan welke andere gemeente dan ook.
Jezus is op de hoogte van hun activiteiten, omdat Hij te midden van de gemeenten wandelt. Hij is erbij, en actief betrokken.. Er is een levende verbinding. Hij is geen Heer op afstand, maar Heer en Herder dichtbij: onderhoudend en meelevend, ook als de gemeente vertoeft te midden van een vijandige zedeloze omgeving. Hij weet wat de gemeente doormaakt, omdat Hij ze van dichtbij inspecteert, en dus weet hoe ze in elkaar zit. Niets is voor zijn oog verborgen: noch haar kracht, noch haar zwakheid. Hij kan zeggen: “Ik weet”, want Hij staat er middenin.
Wat goed gaat
Openbaring 2:2
“Ik ken je werken en je moeite en volharding, en dat je slechte mensen niet kan verdragen, en je hebt getoetst wie zich apostelen noemen, maar het niet zijn, en je hebt vastgesteld dat zij leugenaars zijn.”
“Ik ken je werken en je moeite en volharding”.
Wat inspanning betreft, schiet de gemeente niet tekort. Merk op: hier en in de andere brieven wordt de gemeente altijd in het enkelvoud aangesproken (“je”). In de NBG-vertaling van 1951 is dat niet duidelijk (“gij”, “u” en “uw” zijn dubbelzinnig). Men zou kunnen denken dat de individuele gemeenteleden aangesproken zijn. Dat is ook wel enigszins het geval, want een gemeente bestaat uit individuen. De geestelijke lessen in deze brief gelden voor de gemeente als geheel, maar ook elk lid van de gemeente kan er zich aan toetsen. Het enkelvoud geeft hier echter aan dat het gaat om een zeer actieve, ijverige gemeente, die zich ondanks tegenstand collectief blijft inzetten. Vaak gaat in onze westerse individuele kijk op het geestelijk leven de aandacht voor het collectieve van de gemeente verloren. Jezus spreekt de gemeente aan als geheel, en geen individueel christen kan zich daaruit losmaken of zeggen: “Ik heb daar niets mee te maken”. Als het “niet goed gaat in onze gemeente”, dan gaat het niet goed met mij!
Uit de beginwoorden “Ik ken je werken” moet men niet te gauw de conclusie trekken dat het wat de werken betreft wel goed zat. Dit is namelijk een zeer algemene verzekering dat Jezus weet wat zij doen (vgl. Openbaring 2:19; 3:1; 3:8; 3:15). Aan hun werken schortte heel wat, zoals uit vers 5 blijkt. Over goede werken wordt er ook in het volgende gedeelte (verzen 2 en 3, waarin zowel de ‘moeite’ als de ‘volharding’ worden toegelicht) met geen woord gerept.
In het oordeel en tijdens de openbaarwording van Jezus Christus komen de werken aan het licht. De naderende heiligheid van de Heer ontmaskert de duisternis. De gemeente wordt geconfronteerd met haar mentaliteit, haar levensstijl. Wanneer Jezus dichtbij komt, wordt zichtbaar wat in het hart leeft.
“en dat je slechte mensen niet kan verdragen”.
Met verkeerde praktijken werd in deze gemeente krachtig afgerekend. Er was een heleboel kwaad in de stad, wat in de gemeente niet getolereerd werd. Wie tot de gemeente wilde behoren moest ondubbelzinnig partij kiezen tegen het verkeerde, en tegen de verkeerde mensen. De partij van “de goeden” stond tegenover “de kwaden”.
“en je hebt getoetst wie zich apostelen noemen, maar het niet zijn, en je hebt vastgesteld dat zij leugenaars zijn”.
In Efeze werd zeer kritisch toegezien op de leer. Verkondigers van buitenaf kwamen terecht in een gemeente waar gedegen leraars onderscheid wisten te maken tussen leugen en waarheid. Mensen die zegden dat ze apostelen waren, maar die het niet waren (vgl. 1 Tim. 1:3-6), schijnapostelen, maakten hier geen kans. Andere, jongere gemeentes, vol kersverse bekeerlingen uit het heidendom, met nauwelijks enige kennis van Gods Woord, waren een gemakkelijke prooi voor allerlei dwaalleraars: wettische Joden, valse profeten, genotfilosofen, enz. Maar de gemeente te Efeze was gesticht door de apostel Paulus, die daar jarenlang had onderwezen (vgl. Hand. 19:1-20:1), en later had de apostel Johannes er leiding gegeven tot hij naar Patmos werd verbannen. In Efeze maakten de dwaalleraars geen kans! Daar werd nauwlettend toegezien op de inhoud van de prediking. Het ging hun er niet om “hoe iemand dat ervaarde”, of “wat iemand daarvan vond”. Het ging hun om de waarheid. Ze wisten dat er in de gemeente wolven in schapenvacht zouden optreden, zoals Jezus had aangekondigd (vgl. Mat. 7:15). Die werden ijverig opgespoord. Paulus had destijds de oudsten van hun eigen gemeente gewaarschuwd (Hand. 20:19 e.v.), dus zagen ze oplettend toe op het onderwijs en schuwden ze niet om wat niet strookte met de waarheid dwaalleer te noemen. Op zich prima! Ook wij moeten volle aandacht besteden aan de inhoud van de waarheid, in plaats van ons mee te laten slepen door tijdgeest of emotie: in de Schrift nagaan of de dingen wel zo zijn (Hand. 17:11), alles toetsen (1 Tess. 5:21), de profeten beoordelen (1 Kor. 14:29), niet iedere geest vertrouwen (1 Joh. 4:1) en de vruchten natrekken (Matt. 7:20). In Efeze werden apostelen getest. Wat vals was werd ontmaskerd. De leer was zuiver, en dat is goed. Maar het is niet voldoende, zoals we verderop zullen vaststellen …
Openbaring 2:3
“en je hebt volharding, en je hebt verdragen omwille van mijn naam, en je bent niet moe geworden.”
“en je hebt volharding”.
Dit wordt herhaald uit het begin van vers 2. Voor de andere gemeenten, die over de schouder meelezen, is Efeze wat dit betreft een voorbeeld om na te volgen! Volharding staat bij veel christenen tegenwoordig niet in het woordenboek. Velen verwachten van het christenleven dat het vanzelf gaat: een ‘coca-cola-christendom’ dat onmiddellijk verfrissing en genot bezorgt. Geestelijke strijd wordt vermeden en als ongewenst of ongewoon ervaren. Toch is strijd, waarin aanhoudend volhard moet worden, een onderdeel van het leven voor iedere discipel van de Heer Jezus die leeft in een vijandige omgeving en in een gemeente waarin ook tegenstand ontstaat.
“en je hebt verdragen omwille van mijn naam”.
In vers 2 lazen we dat zij slechte mensen niet kunnen verdragen. Leed kunnen zij wél verdragen. Zij zuchten niet onder het lijden, dat zij omwille van hun geloof moeten doorstaan: wat hen kwetst is het geweld dat de waarheid wordt aangedaan. Zij zijn bereid te lijden omwille van de naam van Jezus.
Hun verdragen is dus geen passief lijdzaam ondergaan, noch een tolerant oogluikend toestaan van ongerechtigheid. Het gaat erom dat zij in moeilijke omstandigheden en onder tegenstand in een goddeloze heidense stad (vgl. Hand. 19:8-14), actief zijn doorgegaan met hun trouw aan de waarheid, zelfs wanneer in hun midden grimmige wolven ronddwaalden. Zij lieten zich in de druk niet van hun stuk brengen. De omstandigheden overspoelden hen niet. Hun hoofddoel was ook niet om van strijd bevrijd te zijn, maar om de naam van Jezus hoog te houden. Door op Hem te kijken, waren zij in staat om veel te verdragen en putten zij telkens nieuwe kracht om door te gaan. Hun verlangen naar Jezus-gelijkvormigheid overwon. “en je bent niet moe geworden”. Noch aanvallen van buitenaf (vervolging), noch aanvallen van binnenuit (dwaalleer) hebben de energie van deze gemeente kunnen breken. Zij zijn het niet beu geworden. Hun weerstand is niet gebroken. Zij hadden God lief, en waren ‘als de opgaande zon in haar kracht’, steeds alert en blijvend principieel gekant tegen zedeloosheid en dwaalleer.
Tot hiertoe één en al lof. Hoogstens kan men zeggen dat het contrast van deze kritische houding ten opzichte van leerstellige fouten met de onkritische houding ten opzichte van de eigen liefdeloosheid, de situatie noch triester maakt.
Wat niet goed gaat
Openbaring 2:4
“Maar ik heb tegen je dat je je eerste liefde hebt opgegeven.”
Het is niet zo dat elke vorm van liefde ontbreekt. Het gaat hier om een zeer specifieke “eerste liefde” (vergelijk Romeinen 5:5). Sommige uitleggers denken hier uitsluitend aan liefde tussen mensen (o.a. Cerfaux-Cambier p. 29-30). Voor Johannes echter hangen liefde voor God en liefde voor mensen (vooral voor medegelovigen) volledig samen (zie 1 Johannes 5:1‑3). Ondanks hun bereidheid te lijden voor de naam van Jezus, was het hun gaan ontbreken aan werkelijke liefde voor God en voor hun medechristenen.
Iemands zwakheid gaat vaak samen met zijn kracht. Dat was ook voor Efeze het geval. Te midden van een zedeloze stad ijverden ze voor zedelijke waarden en voor de goede leer. Dat was bewonderenswaardig. Jammer dat er blijkbaar een negatieve mentaliteit schuilging achter deze ijver: achterdocht, elkaar veroordelen, zichzelf hoger achten dan de ander, in elk geval: het belemmeren van de liefde. Het streven naar zuivere leer kan uitmonden in waarheid zonder liefde. Efeze was knap in verstandelijk gelijk, maar beperkt in de vruchtbare kennis van God die levensvernieuwend zichtbaar is in de onderlinge liefde. Waarheid is immers niet alleen erkennen wat waar is, hoe de dingen feitelijk zijn, maar ook en vooral: wandelen in Hem die de Weg, de Waarheid en het Leven is. Waarheid is een levensstijl die ontstaat vanuit een persoonlijke verbondenheid en leven met Christus. Voor waarheid is niet alleen de juiste theologie nodig, maar evenzeer het juiste leven.
Dus wijst God hen op hun eerste liefde, op de genegenheid die ze hadden in het begin van hun geloof, toen ze Jezus gevolgd waren ondanks moeilijke omstandigheden (vgl. Jer. 2:2). Naar die liefde voor God en voor elkaar moeten ze terugkeren.
Vermaning en waarschuwing
Openbaring 2:5
“Herinner je dus waarvan je bent gevallen, en kom tot inkeer en doe de eerste werken. Maar doe je dat niet, dan kom ik tot jou en zal ik je kandelaar van zijn plaats wegnemen, indien je niet tot inkeer komt.”
“Herinner je dus waarvan je bent gevallen”.
Waarschijnlijk gaat het om een geleidelijk proces van verflauwing. Jezus spreekt echter over een val, om de ernst van het gemis aan te geven. Ze hadden deze essentiële eerste liefde gehad, maar ze hadden haar inmiddels niet meer. Dat wat bij uitstek het getuigenis moest zijn dat God in hun midden woonde (Joh. 13:35), was uitgedoofd en verloren gegaan. Ze hadden de juiste kennis wel, maar niet meer de juiste ingesteldheid tegenover elkaar en tegenover de Heer. Het streven naar de waarheid had de liefde vermoord. Waarheid zonder liefde maakt achterdochtig. Een negatief kritische instelling is een voedingsbodem voor bitterheid, en creëert afstand tussen broeders en zusters. In zo’n klimaat gaat de liefde dood. Misschien gingen ze prat op hun kennis en inzicht. Die trots moest doorgeprikt worden: ze waren laag gevallen. Ze schatten hun situatie volkomen verkeerd in. Ze zijn helemaal niet zo degelijk als ze wel denken. De verkoelde liefde is daarvan het kenteken.
Herinneren waar je in het verleden was met God, helpt om in het heden een vernieuwde toewijding tot stand te brengen. Waar was de tijd dat je God onvoorwaardelijk gehoorzaamde en jezelf offerde voor Hem en voor de ander? Hoe was het om Zijn liefde te leven? Is er een tijd geweest dat je met Hem een risico durfde nemen in een heidense cultuur, en je ten volle toelegde op de broederlijke gemeenschap? Hoe heeft God toen gezegend? Is er enige heimwee in je hart naar wat God kon en kan doen?
“en kom tot inkeer”.
Jezus roept hen op hun huidige opstelling en handelwijze op te geven. Dit is wat ‘tot inkeer’ of ‘tot bekering komen’ betekent (Zie hetzelfde Griekse werkwoord metanoeo in 2:21,22; 9:20,21; 16:9,11). In ruil daarvoor moeten hun eerste werken komen: vanuit een nieuw denken ook een nieuw handelen. Dat vergt een radicale breuk met hun huidige levensstijl: anders denken en anders gaan leven.
“en doe de eerste werken”.
Het is bemoedigend voor de gemeente om te horen dat er niet iets onvoorstelbaar van hen wordt gevraagd, maar enkel wat in het prille begin vanzelfsprekend was. De gemeente was ongeveer veertig jaar geleden gesticht door Paulus (Handelingen 19). De gemeente had in de loop van deze veertig jaar heel wat leerstellige aanvallen doorgemaakt. Waarschijnlijk is door het optreden van Timoteüs (1 en 2 Timoteüs) en Johannes de gemeente voor ondergang behoed. Daardoor is men zich in Efeze schrap gaan zetten tegen elke vorm van ketterij, waarbij echter de christelijke liefde was verwaarloosd. Jezus roept hen hier op om terug die hechte gemeenschap van liefde te worden, zonder daarbij hun leerstellige gevoeligheid te verliezen. Wat vroeger mogelijk was, getrokken uit de duisternis, moet toch ook mogelijk zijn vandaag, als kinderen van het licht! God vraagt niet het onmogelijke. Hij die de lamme doet lopen en de blinde laat zien, zegt: bekeer je en ga opnieuw anders leven. Geef je opnieuw gewillig over aan Jezus in alle omstandigheden, in lief en leed, in vervolging en te midden van zedelijk verval in de wereld, in je relaties met andere mensen. Dat is geen krampachtig steven naar mechanische gehoorzaamheid, maar je liefdesdienst aan Jezus, gesterkt door – en als antwoord op zijn eigen onuitputtelijke liefde.
“Maar doe je dat niet, dan kom ik tot jou en zal ik je kandelaar van zijn plaats wegnemen, indien je niet tot inkeer komt”.
Als de huidige toestand zich voortzet, zal de gemeente verdwijnen. Wat de ‘grimmige wolven’ niet klaarspeelden, krijgt de liefdeloosheid voor mekaar! Zonder liefde stopt de gemeente gemeente te zijn. Zonder liefde gaat het licht uit. Zonder bekering tot de eerste liefde, wordt de kandelaar weggenomen. Dan is er geen licht meer.
Zij die denken dat ze de leer onder controle hebben moeten dus bedenken dat ze onder controle staan van Hem die de gemeente in stand houdt, en die ook in staat is de kandelaar weg te nemen.
Openbaring 2:6
“Maar dit heb je, dat je de werken van de Nikolaïeten haat, die ook Ik haat.”
Na het berispende gedeelte geeft Jezus nog eens uitdrukkelijk zijn goedkeuring aan de duidelijke afwijzing door de gemeente van dwaalleer. De Nikolaïeten worden waarschijnlijk pas hier genoemd en niet naast de schijnapostelen in vers 2 omdat deze groep, in tegenstelling tot de valse apostelen, in Efeze zelf niet actief is geweest. Wij komen ze opnieuw tegen in de brief aan Pergamum, waar ze zelfs volgelingen hadden. Zie Openbaring 2:15 en de bespreking aldaar.
Wie een oor heeft … Belofte aan wie overwint
Openbaring 2:7
“Laat wie een oor heeft luisteren naar wat de Geest zegt tot de gemeenten. Aan wie overwint zal ik geven te eten van de boom van het leven, die in het paradijs van God is.”
“Laat wie een oor heeft luisteren naar wat de Geest zegt tot de gemeenten”.
Aan het begin van elke brief staat dat Jezus aan het woord is, aan het einde dat het de Geest is die spreekt. Jezus spreekt door zijn Heilige Geest. Dat de “gemeenten” in het meervoud aangesproken worden, wil zeggen dat de inhoud van elke individuele brief ook voor de zes andere (en alle andere) gemeenten bedoeld is. Elke gemeente kan uit elke brief nuttige lessen trekken. Elke gemeente kan leren uit wat in een andere gemeente wordt goed- of afgekeurd door de hoogste autoriteit, Jezus. De gemeenten zijn elkaar tot voorbeeld en tot waarschuwing. Ze lopen allemaal hetzelfde risico, maar zijn ook allen gebouwd op dezelfde hoop.
“Aan wie overwint zal ik geven te eten van de boom van het leven, die in het paradijs van God is”.
Elke brief eindigt met een belofte aan “wie overwint”. Geen situatie is dus hopeloos: altijd is overwinning mogelijk (vgl. Rom. 8:38-39). Voor elke strijd die de gemeente meemaakt, heeft God een oplossing. Dat betekent niet dat de strijd verdwijnt, maar dat de gemeente kan leren om te midden van de strijd staande te blijven en het licht te verspreiden. Bij de overwinnende gemeente blijft het licht zichtbaar en helder schijnen.
“De boom van het leven, die in het paradijs van God is” (Openbaring 22:2,14,19), is Christus, die leven geeft aan wie in Hem gelooft. Toen Johannes het boek Openbaring schreef, bevond Jezus zich aan de rechterhand van de Vader in het paradijs. Wat in het genesis-paradijs niet kon en teloor ging, wordt hier aangeboden. Het toekomstperspectief is het herstel van de levensrelatie die bestond tussen God en mens, vooraleer de zonde in de wereld kwam.
Vragen voor bijbelstudiegroepen:
Is de gemeente van de voorganger? Of van de oudsten? Of van de gezamenlijke gemeenteleden? Waar komt het gezag vandaan? Hoe uit zich dat concreet?
Op welke wijze kan Jezus zijn boodschap voor onze plaatselijke gemeente aan ons kwijt?
Beoordeel:
– Indien iemand tot mij zegt “Ik heb een woord voor jou vanwege God”, dan moet ik dat als waarheid aanvaarden.
– Wanneer ik kritiek uitoefen op de gemeente, oefen in kritiek uit op mijzelf.
Hoe onderscheid je welk kwaad je moet verdragen en welk kwaad je niet mag verdragen?
Hoe kunnen waarheid en dwaling onderscheiden worden?
Welke dingen uit het verleden moet je blijvend in herinnering houden? Hoe doe je dat (actief)?
Hoe zeg je de waarheid in liefde?
Een christen is een atleet, een soldaat, een kampvechter en een landman (vgl. 2 Tim. 2). Is christen zijn dan een triestig leven? Hoe voorkom je dat je moe wordt? Hoe kan je Jezus volgen “door genade” in plaats van “in eigen kracht”?
Wat zou jij deze week kunnen doen dat in overeenstemming is met je eerste liefde voor Jezus? Denk aan wat je als jong christen misschien vanzelfsprekend vond, maar inmiddels flink onder het stof zit.
Welke dingen in jouw leven ‘doen het licht uit’ en welke doen de kandelaar van de gemeente schitteren?
Indien de christenen van Efeze standhielden in een immorele stad, wat betekent dat voor ons die meer en meer immoraliteit in onze maatschappij ontmoeten? Hoe kunnen wij ons daartegen wapenen?
Oorspronkelijk verschenen in Tijdschrift voor Theologie en Pastorale Counseling, 9de jaargang, 3de kwartaal 1998, nr.39, p 17-22. Centrum voor Pastorale Counseling v.z.w.